Overslaan en naar de inhoud gaan

Verhaal door den Wacho

Het verhaal van een kabouter die zijn hart verloor aan birre.

Voorgeschiedenis

Verschillende opzoekingen over het verre verleden van ons mensdom hebben tot resultaat gegeven dat iedere generatie minstens enkele centimeters groeiden.

 Zo was het dat vele, vele jaren geleden de inwoners van het domein ‘Choufferia’ amper 66 cm lang waren.

Op Baraque Fraiture, het hoogte punt van Dardennen stonden enorm veel eikenbossen (dennenbossen bestonden toen nog niet) In dat grote, beboste domein leefden verschillende stammen, Gnomussen genaamd, naast en met elkaar. 

Naast Les Mormonia, Ololander, Nandrenia en Hoevalies was er een mooi en intelligent groepje dat zich Wibrinium noemde. Dit geologisch heuvelland liep van Ooland (Orange) tot het Franciosisch (Luxaria) gebied.

In dit ver verleden woonden in Wibrinium een paar familias die enkele zeer intelligente personen bezat en die van nieuwe uitvindingen en zakendoen hun stijl hebben gemaakt. De familie Dobbeljoe, die als roots met de Indiaanse dwergstam Gobgoblum  de inboorlingen van Choufferia beheersten en ook in de Gnomusstam een belangrijke rol speelden. Vooral het wonderbaarlijke birre of een soort brabbelwater moest het dorp helpen om verder een gezond en plezant bestaan verder uit te bouwen.

Birre of door vele plaatselijke originelen als bronvalys werd uitgesproken. Bronvalys, een gezond drankmengsel van babbelwater uit de naburige Cédrognebron die zo’n 6666 jaar geleden met medewerking van een vliegende bok en de vakkundige leiding van enkele vliegende, birre makende kabouters die water warm kookten en na een tijdje de grote bruine ketel bestrooiden met kruim van overjaarse kabouterkoekjes, wat kruiden die rond de paddenstoelen of zwamhuisjes groeiden, dit samen met wat wilde hommelus die weelderig in de bossen van Haufelescht te vinden was. Na de nodige afkoeling werd aan deze eukaryote (gist) toegevoegd. De schimmel had de naam van: Saccharomyces Cerevisiae Chouffelensis. Na een aantal manen werd het goedje door de zymose getroffen en scheen een enorme invloed te hebben op de gemoedrust van de verbruikers.

Dit brouwsel werd door de minuscule bewoners van ‘La Vallée des Fées’ in grote hoeveelheid gemaakt waardoor er moest worden uitgekeken om een deel aan andere menschen in Dardennen te gaan ruilen met andere levensmiddelen waar de Gnomusstam behoefte aan had.

Kennismaking

 De jonge uitvinder Wasjoeff was de ideale persoon om de wijde wereld in te trekken en samen met zijn leuke ontwerpen maar vooral met het lekkere ‘birre’, zoals het godendrankje werd genoemd, een prachtige ruilhandel hop te starten. Wasjoeff Dobbeljoe vertrok uit zijn paddenstoel naar de nabijgelegen stammen met de hoop een van zijn uitvindingen te kunnen wisselen tegen streekgebonden eten of iets anders nuttigs.

Het hele verhaal begon bij de ontmoeting van Wasjoeff Dobbeljoe met de mooie blonde vamp Mellica Le Ajawo uit het naburige Mynydd, dat Monteberg betekende en werd neergeplant was in het naburige Hoevalies.

Wasjoeff zat op een avond rustig te genieten van de ondergaande zon in het park van Hoevalies en in de lage schijn van de nederdalende stralen viel zijn blik op een heel knap uitziende blondine. Zijn verwondering werd niet veroorzaakt door de mooie gloed van het dalende zonnetje maar meer door de sierlijkheid van het bloedmooie meisje dat zijn pad kruiste.

‘Whaw’ een heerlijke vloed van bewondering rilde door hem heen maar toen hij van zijn verbazing terug op aarde kwam bleek de scone verdwenen.

Na lang en zeer nauwkeurig zoekwerk vond hij toevallig de bloedstollende scone terug tussen twee reuze eiken waar een gelegenheidsbar ‘The Gnoom’ was gevestigd in de paddenstoel. Het idee van een gelegenheidsbar kwam mee in de gedachte tijdens het bezoek van Christelaers uit de Neolithicumse streek Sesklo (gelegen in het veel latere Griekenland) waarbij iedere dorpsgenoot als tijdverdrijf bij de warme zomerdagen lekker konden samen klungelen in een speciaal interieur van een grote bruine paddenstoel en waar er naast bronwater ook een soort vloeistof werd geschonken dat de bezoekende vreemdelingen zythos of birre noemden en door de rondtrekkende Wasjoeff werd geleverd of geruild. Met de tijd werd het door de plaatselijke bevolking veranderd naar bier of bière naargelang hun roots of woonst.

Het meisje van zijn dromen kuierde gezellig aan de toog met de plaatselijke birreman. De barkabouter, Rothis, (wat eigenlijk India’s brood betekend) scheen zich goed te amuseren met de aanlokkelijke blonde. Wasjoeff voelde een steek in zijn hart en als een jaloerse bok stormde hij de gelachzaal in.

“Ewellekes, birreman! Niks anders te doen dan dat schoon wijveke te ambeteren” brieste hij “Ge ziet wel dat ze op uwen aanwezigheid niet is gesteld en liever het gezelschap zoekt van een slimme allesvinder als ik, den levensjutter Wasjoeff.”

Geschrokken wilde de jonge birreman, die zich ook weleens ‘obervent’ liet noemen, zich verontschuldigen maar kreeg gewoon de kans niet want een in vorm zijnde Wasjoeff was hem voor.

“Kom, kom, zet u maar een bekke verder en laat verstandige klap aan de grote alvermannekes over. “O, ja, voor ons twee een koppeke bronvalys water asjeblieft en graag wa rap.” snauwde onze puberkabouter.

 Bronvalys’ zoals het gekookte en bereid water in Haufelecht, door de bosbewoners Hoevalies genaamd en het de reputatie had om harten te doen smelten. Het heeft reeds tal van koppeltjes bijeen geholpen. 

Het scheen te werken want op slag verdween het oberventje en kwam enkel en met een beleefde groet terug met de brabbelpotjes. 

Het meisje, nog altijd wat onder de indruk van de ruwe presentatie van de zogenaamde allesvinder, Wasjoeff genaamd, keek hem diep in de ogen en zei zeer bedaard “ewel, moat, hoe ga je nu tekeer tegen mijn broer Rothis”

“Uw broer? Uw broer!” stamelt de verbaasde Wasjoeff die plots besefte wat ze zei “uw broer! Oh Sorry, maar dat wist ik niet, en normaal doe ik zoiets niet maar ik was een beetje bang dat ik dat mooie gezichtje zou verliezen aan die rosse jongen!” “Dan had je het maar iets beleefder moeten vragen” repliceerde het meisje toch een beetje geflatteerd door de lieve woorden van de jongeling en liet hem nog meer met verstomming staan. “Ewel, Mister Doubleyou of mag ik je Wasjoeff noemen”. Wasjoeff leek of hij het in Hahnwaldus hoorde donderen. “Goe, zeg maar Wasjoeff” kwebbelde de jonge birre-man tussendoor terwijl de jonge kaboutervrouw verder sprak. “Ik heb u wel opgemerkt in het park en je trok meteen mijn aandacht en daarom ging ik bij broer Rothis en zijn bosgoden ten rade en vroeg hen of hij u soms kende en zo kwam ik te weten dat je naam Wasjoeff van het geslacht Dobbeljoe was, en dat je alles en nog wat probeert te maken, te verkopen en/of te ruilen voor een soort brabbelwater. Hij vertelde me ook dat je een zoon bent van Marcelca Hopgoblin en Amarrart Forat Dobbeljoe. Je bent door iedereen als een losbol aanzien, maar ik vind je wel erg sympathiek al kreeg mijn gedacht zopas een flinke deuk jong.

“Sorry meiske, maar het was heus niet mijn bedoeling en om ter bevestiging van mijn leuke en (h)eerlijke bedoelingen nodig ik je uit naar de eetpaddestoel ‘Des Valées’ in mijn geboortedorp Wibrinium maar dat kan pas binnen enkele dagen. Is dat possibolle?”.

“Is wel heel verre, maar ‘k ga der ne keer over nadenken en u wat laten weten” lachte de blonde scone beminnelijk..

Samen slurpten ze hun bronvalys naar binnen Daarna wilde het meisje vertrekken maar Wasjoeff werd plots de gentlemen zelve en vroeg bijna smekend “Je gaat toch niet alleen door dit bladerdichte bos waar je geen enkele bescherming geniet tegen mogelijke bedreigingen. Ik vind het nogal gevaarlijk in het donkere bos op dit uur en stel voor je te begeleiden. Mellica keek vlug nog eens met een verontschuldigde blik naar broer Rothis, die het wel begreep en met een zachte knik haar op  het gemak stelde. “Ga gerust, je hebt helemaal niks te vrezen met zo’n robuuste kerel” riep hij het koppel nog achterna. Onder het goedkeurend oog van Rothis trokken ze samen keuvelend tussen de lonkende takken de wijde boswereld in.  Een pad vol kiezelsteentjes kronkelden de weg langsheen het Cédrognewater en gaf beiden een zacht beschermend gevoel. Mellica voelde zich veilig en probeerde met haar kleine pasjes de zeven mijl halen bij te benen. Om hem zijn bescherming te laten genieten nam ze glimlachend zijn hand vast en het voelde goed aan.

 De maan zocht glinsterend zijn weg en straalde zijn lichtbundels af op het zwijgzame paar. Mellica kon plots haar nieuwsgierigheid niet meer bedwingen en wilde meer weten over die jonge blonde, langharige knaap met witte baard die haar vergezelde. 

Ze vroeg heel vriendelijk even te rusten en zetten zich op een omgevallen boomstam. “Zeg moatje, wat kom je eigenlijk doen in deze streek? Ik heb je hier nog nooit opgemerkt” vroeg ze met tedere stem.

“Inderdeed” lispelde een bescheiden Wasjoeff “Ik ben hier pas enkele dagen. 

Als uitvinder en vertegenwoordiger van ons stambirretje ‘Bronvalys’ trek ik de wijde bossen in om zoveel mogelijk te ruilen of te verkopen en de inwoners van mijn dorpje Wibrinium van levensmiddelen te voorzien. 

Als ik mijn karre of mien beurze vol heb moet ik terug naar Choufferia en dat zou binnenkort kunnen zijn” antwoorde de kabouter met treurige blik.

De slimme kabouter wilde ook wel weten hoe alles zat bij die scoone deerne en vroeg zeer vriendelijk “Zeg mokke, voor we uiteengaan moet je toch nog wat over u zelve vertellen he”

Ze antwoordde stilletjes, dat zal iets voor morgenvroeg zijn in de bar van mijn broer. Afspraak rond 9.00 uur” en floep, ze verdween met haar mandje levensmiddelen in het dichte struikgewas waarna enkel het kabbelend geluid van het plaatselijke beekje nog te horen was. Verbaast over deze ontwikkeling maar toch tevreden over de gemaakte afspraak sprong hij tussen de droge takjes al zingend “Vive Wasjoeff na unaweza kuwa kuna” een deuntje in het Navajoot, de taal van zijn Indiaanse stamgenoten die ze als plaatselijk dialect hebben aangenomen. De zon liet de prachtige bomen sluipend in een schaduw de nacht induiken en ook onze jonge snaak kroop onder de geitenwol in zijn gehuurde paddestoel ‘Cofgodas’.

Mellica Le Ajawo

 In het ochtendgloren zat onze eenzame kabouter met vissershoedje aan  de rand van het beekje aan het Cédrognewater. De zon was reeds een beetje in de horizon opgekomen en straalde een licht rode gloed uit. Wasjoeff zat met zijn gedachten bij Rothis Le Ajawo, broer van Mellica en uitbater van een barpaddenstoel waar die blonde fee haar levensverhaal zou vertellen. Hij had besloten haar mee te vragen naar zijn slaappaddenstoel ‘Cofgodas’ om haar liefdevol te vragen hem bij zijn terugkeer te vergezellen naar zijn geboortedorp. 

Maar hoe zou dat gebeuren en vooral hoe zal ze reageren. Hoe dan ook hij moest en zal het haar voorstellen. 

Indien ze bereid is het avontuur te wagen zou ze van hem een zeer gelukkige gnoom maken. Mocht ze het niet zien zitten moest hij toch vertrekken maar niet zonder een verzekerde afspraak om haar nog te kunnen zien bij zijn vertrek maar ook later. Zijn gedachten stoomden onder de druk van het nadenken.

In de verte hoorde hij de kabouters zingen terwijl ze in een lange rij naar de  boomrijke berg trokken waarbij ze diep onder de grond zwarte smurrie ophaalden die ze gebruikten om hun paddenstoel te verwarmen.

Plots kreeg de natuur opnieuw vat op hem en luisterde hij gedwee naar het kabbelen van het kronkelde beekje. Hier en daar sprong een soort zalm sierlijk tegen de stroom in en in de verte zag hij een stevige dam door de plaatselijke bevers gebouwd met afgeknabbelde boorschorsen en vernielde takken.

Het wordt stilaan tijd om zijn toekomstige vriend, barman Rothis, op te zoeken in Bar Gnoom aan het bos van Mynydd om tijdens het verorberen van een heerlijk lunch, te wachten op de lieftallige Mellica en haar verhaal. Maar nog meer frustrerend was de gedachte over het antwoord op zijn vraag of ze mee wilde reizen naar zijn thuisfront. 

Hij onderzocht zichzelf over de verschillende mogelijkheden maar dat maakte hem nog meer onzeker. Menslief, hij kreeg die mooie deerne maar niet uit zijn gedachten en zijn hart bonsde tot in zijn keel. De vlinders in zijn buik waren de pop ontgroeid. Hij was dolverliefd geworden. Liefde op het eerste gezicht bestaat dan toch. Net voor hij binnenstapte bij Rothis kreeg hij een mogelijke oplossing voor zijn probleem. Als hij haar nu eens liefdevol vroeg mee te gaan naar zijn thuishaven en samen met hem een zaak op te zetten. Mooi aanbod en als zijn plannetje niet lukte zou hij haar mogelijks ten huwelijk vragen, haar voorstellen aan zijn ouders als zijn vriendin en misschien verloofde. 

Ja, hopelijk kan dat lukken, als ze het ziet zitten natuurlijk. Opnieuw haalden twijfels de bovenhand. 

Hij werd hartelijk ontvangen in de ‘Gnoom’ en bestelde twee met spek gebakken eitjes. Op tafel stonden al een kruikje ‘Bronvalys’ die uitbater Rothis van den Wasjoeff had gekocht met bijpassende, tulpachtige bierpulle.

 Wasjoeff nam plaats en keek ongeduldig door het kleine raampje op zoek naar een glimp van zijn geliefde maar enkel de iets verder gelegen bomen  en een paar kleine paddenstoeltjes kwamen in zijn vizier, het wandelpad bleef onaangeroerd. Hij was reeds aan een nieuwe Bronvalis’ bezig toen de deur plots zachtjes kraakte en er een sierlijke gestalte de zaak binnenstapte. 

Wasjoeff sprong op en schoof de stoel achteruit zodat onze deerne gemakkelijk kon plaats nemen. Hij vroeg haar zeer innemend wat ze wou drinken en ze nam een Griekse Kerkura drank, een straf maar zoetig drankje dat naast het kabouterbier ook zeer populair was op het domein ‘Choufferia’ waar onze verkoper vandaan kwam. Dat was een teken die onze Wasjoeff  heel veel plezier verwekte en hem het gevoel gaf dat zijn teerbeminde toch iets voelde voor de streek waar hij ze wilde naar toe brengen. Hij begon reeds te dagdromen van ergens in het grote woud van Wibrinium een kleurrijke paddenstoel zou inrichten als liefdesnestje om er met tijd een prachtig gezin te kweken. “Zeg meid, je weet intussen al heel veel over mij maar ik weinig over u. je zou me vandaag meer laten weten. “Ja hoor, ik heb het beloofd en zo geschiede het” liet ze met hese stem weten en begon haar verhaal met: “.Mijn volledige naam is Mellica Le Ajawo en geboren en getogen hier in Mynydd in het bos van Hoevalies en les gevolgd, samen met Rothis, aan de Grote School voor Handel en Nijverheid. Mien ma, Kyrie Tertiar is afkomstig van de stam Gobgoblim uit de wouden van Netruska in Italiana en mijn papa, Mich’il La Ajawo komt uit het naburige het boomdomein van Nisramont. Samen zijn ze een gezellige paddenstoelbar begonnen hier in Mynydd die onlangs werd overgenomen door mijn broer Rothis. Ik verzorg nu gekwetste kinderen uit alle wouden in en rond Houvalies maar bij een drukke kabouterdag help in wel in de zaak en hoop ooit mijn eigen paddenstoelzaakje hop te richten. Ziezo dat is wat ikke betref. “Ja ja schat, meer dan voldoende informatie en wat uw eigen zaak betreft ik kan misschien uw droom helpen vervullen” glunderde Wasjoeff. Nu moest hij zijn kans wagen, het is nu of never.

“Ja, en hoe dan wat is je voorstel mij te helpen bij mijn droom” vroeg ze nieuwsgierig. Na wat nadenken om zijn woorden te vinden antwoordde hij “Zeg schoonheid, ik heb een reuze idee maar enkel als jij het goed vindt. Zoals je weet heb ik het ontzettend druk om overal mijn birre aan de man te brengen en genoeg bijeen te brengen om mijn stam te helpen onderhouden. De vraag is of u me daarbij kunt helpen ” legde hij voorzichtig uit.” “Hoezo, helpen” vroeg ze verwonderd in zijn ogen kijkend. De verliefdheid sloeg weer toe en hij stamelde verder: “Ewel, ik vraag u, zeer vriendelijk, om met mij mee te gaan naar het woud in Wibrinium en daar samen een zaak te stichten en onder de naam ‘W&M Bronvalys’ om in vele andere paddenstoeldorpen het zeer lekkere birre aan te bieden en met tijd zelfs andere producten in aanbod te plaatsen.”

Ze keek hem bedenkelijk aan en zei “mmmm, das wel geen slecht gedacht, mag ik er eens over nadenken”. Zijn hart bonsde van zijn baard tot zijn bollige klompen. Er was dus een kansje tot werkelijkheid om zijn tedere beminde voor altijd in zijn armen te sluiten. “Misschien kunnen we de bronvalys onder de naam ‘Wasjoeff Birre’ commercialiseren” voegde hij er nog vlug aan toe.

 “Zoals ik zei, ik ga er een nachtje over slapen en breng je morgen het antwoord, hier bij Rothis, zelfde uur” sprak ze en verdween geluidloos in de morgenmist. De gelukkige kabouter Wasjoeff bestelde nog een birre en mijmerde verder over de mogelijkheden van samensmelting van beider hartje. Met veel genot en de plezierige gedacht om wat mogelijks komen zou trok de jonge kabouter naar zijn gehuurde ‘Slaap en lunchpaddenstoel’. Na een woelige nacht waarin de toekomstmogelijkheden een grote rol vervulden werd Wasjoeff gewekt door de opgaande zon waarin de rood en grijs gekleurde wolken het hemels gezelschap kleurde en volgens de geschriften van Aymon zou er regen van komen. 

Wasjoeff nam een uitgebreide eetpartij op zijn  forofyt (draagplant) in het knap ingerichte terras naast de slaapzwam. Nadat hij een stevige hap mayabrod en twee kwarteleitjes met een heerlijke kop  robusta (inheemse koffie) binnen haspelde was hij klaar om het antwoord van zijn deerne te gaan ontvangen. Hij trok zijn allermooiste groen/blauwe suit aan en verdween al fluitend tussen de vele gehuurde mycorrhiza huisjes richting Gnoom, de gezellige eet- en drinkbar van Rothis, de broer van zijn uitverkorene.

Na een tijdje genietend wandelen hoorde hij plots iets ritselen tussen de bladergroei in het bos en verschoot zich een bobbel toen hij een sierlijk meisje op een boomstam zag zitten. Verwonderd keek hij naar het meisje aan die stijlvol op de boomstam zat te genieten. Ze was wel schaars gekleed en vroeg met hese stem: “Hey scoone jongen kan je me even helpen.”. Wasjoeff ging naast haar zitten en keek ze vragend in de ogen. ‘Wuk kan ik voor u betekenen mooie meid” vroeg hij verwonderd. Hij had zo’n mooi meisje hier nog niet opgemerkt.

Ze schoof dicht tegen hem aan en fluisterde, hem diep in de ogen kijkende “Ik ben Lilyacina Le Ajawo, 20 zomers oud en afkomstig het naburige Birretogne en werk in een liefdesnestje ‘Nachtsulte aan de bordessen van het kabbelende beekje ‘Aiwe d’Urt. Ik ben op zoek naar zwamlokaal ‘Gnoom’. Kan je me aub op weg wijzen”. Wasjoeff keek ze vertederend en onder de indruk van haar prachtige lijf aan en fluisterde terug “blij zo’n mooie deerne te mogen ontmoeten en je kan met mij meewandelen want ik heb ook een afspraak met Mellica en Rothis Le Awajo van het paddenstoelke ‘Gnoom’. Plots viel zijn doekoe (ruilblokskes)! “Le Awajo! Dezelfde naam als de baruitbaters, familie soms” wilde hij weten. “Ja zeker en ik kom spreken over een familiale kwestie met mijn nicht en kozijn’ zei ze met een even verleidelijke stem. Samen trokken ze door het dichte struikgewas richting Mynydd. Het was nog vroeg in de morgen en de bar was nog niet open. Zijn afspraak met Mellica was pas over een halve zonnestand dus namen beiden plaats op het zitje van het terras.

Plots sprong ze op zijn schoot, nam zijn hand en bracht deze onder haar Blialt (bloeze) en legde die op haar zachte borst terwijl hun lippen zich verenigden en ze haar tong weelderig in de mond ronddraaide. Net toen de verbouwereerde jongeman zich wou losrukken uit zijn netelige positie krijste vanuit het barportaal. “Ewel! Wat is me dat, ik die dacht dat je een serieuze jongen was met aandacht voor mijn zus maar ge zit hier deze verleidelijke jonkvrouwe te bepotelen. Gij slecht mens verdwijn van mijn opstal en laat u hier nooit meer zien, stuk ongeluk”. 

 Nadat Rothis was uitgebriest kwam het kopje van Mellica tevoorschijn en keek hem met tranen in haar mooi blauwe ogen aan. Wasjoeff vroeg haar beleeft het hem te laten uitleggen en samen gingen ze, onder de boze ogen van haar broer en de verontschuldigende blik van zijn nichtje Lilyacina, in het hoekje van het terras plaats nemen. Hij legde het volledige verhaal met veel rechtvaardigheid uit terwijl de tranen nog steeds over zijn en haar wangen rolden. 

Ze zei met rustige stem “Wasjoeff, ik geloof alles wat je beweert want mijn nicht is een echte sloerie en zeer bekend in de liefdeswerkgemeenschap maar ik heb ook wat mede te delen.” De jonge birreverhandelaar bekeek haar verwonderlijk in de ogen en ze vervolgde: “U wilde een duidelijk en oprecht antwoord op je vraag om samen in je thuisstad een zaak op te richten waar we beiden beter gaan van worden. Ik heb er de hele nacht liggen van woelen hoe ik het je zou verklaren maar het antwoord is dan ook de reden waarom nichtje  Lilyacina hier is hopgedaagd.”

Wasjoeff bekeek haar, een beetje wantrouwend “Wa, wie, hoe, waar..” stamelde hij “kun wat duidelijker zijn, ik begrijp er geen snars van’.”

“Hou het rustig moatje en wees vooral niet boos op mijn uitleg” smeekte ze. Wasjoeff beloofde haar zich rustig te houden en zeker niet boos te worden op de lieftallige deerne die hij heftig beminde.

“Toen ik Rothis om zijn gedachtegang vroeg kwam deze plots met een verhaal waarvan ik helemaal niks van af wist.” verontschuldigde Mellica zich terwijl ze het verhaal van haar broer letterlijk mededeelde. “Zus, ik had je het al eerder moeten zeggen maar vond niet het juiste ogenblik. Toen ik u en dien mooie jongen bezig zag was ik nog meer in de moeilijkheid u te verhalen wat ik ons ma beloofd had” begon ze het verhaal van Rothis. “Toen ons moeder, Kyrie, haar plots overleden man Mich’il achterna zou gaan vroeg ze me haar laatste wens te volbrengen. Ze vertelde dat haar broer Kyriola zijn stam Godgolblim was ontvlucht en in het woud van Birretogne de zaak ‘Nachtsuite’ was begonnen met veel winst door enkele gehuurde kabouterwijfjes te laten overleveren aan de liefdesperikelen van de rijke heren uit de omgeving van Nisramont. Ik moest beloven om daar een oogje in het zeil te houden en eventueel orde op zaken te stellen moesten er zich moeilijkheden voordoen. Hij beloofde op haar sterfbed dit zeker te doen en ze sloot, met een glimlach haar ogen voorgoed.” Wasjoeff had met verwonderlijke blik het raar verhaal aanhoort maar begreep niet wat dit met hun toekomst te maken had en vroeg om meer duidelijkheid wat hij dan in horten en stoten meekreeg.

“Onlangs kreeg Rothis te horen dat nonkel Kyriola getroffen werd door de vreselijke ziekte die al zover gevorderd was dat er amper enkele tijd leven overbleef. Mijn broer die beloofd had voor de familie te zorgen vertrok naar naar het nabijgelegen Birretogne om bij de eventuele moeilijkheden een oplossing te vinden. Toen hij terugkwam hield hij alle uitleg in zijn eigen brein en besloot mij in te lichten op een geschikt moment maar werd door onze ontmoeting in verwarring gebracht en besloot nog even af te wachten. Hij heeft het mij gisteren op valavond verteld en moest een zware beslissing nemen zodat ik weinig of niks geslapen heb. Alle mogelijke scenario’s dwaalden door mijn hoofd.” Wasjoeff keek en beetje beduusd en vroeg “En wat is de uitkomst van uw gedachten marteling?”.

 Mellica keek bedenkelijk en zelfs een beetje droevig tijdens haar antwoord. “Het spijt me echt Wasjoeffke, ik kreeg al een tijdje kribbelende gevoelens voor u en was eigenlijk al van plan om met u mee te gaan en daar een zaak op te starten. Ik droomde al van een heerlijk leven aan uw zijde maar op vraag van Rothis om de wens van mijn ma te verwezenlijken heb ik, met heel veel pijn aan de hartstreek, besloten om het aanbod als verantwoordelijke bazin in de ‘Nachtsulte’ te aanvaarden en het probleem van de stuurloosheid op te lossen.”

Wasjoeff was helemaal van streek en dacht in een korte stonde zijn plan B zoals de grote mensen het noemen.

“Maar lieve toch, ik heb al lange tijd veel kriebelingen hoor. Het was liefde op het eerste gezicht en ook ik droomde al van een lang leven aan uw zijde.” Ze keek verbaast toen hij een opgerold blaadje uit zijn zak haalde, nederdaalde op zijn rechterknie en stamelde “Schat wil je van mij een gelukkige kabouter maken en samen met uw teergeliefde oud worden. Met andere lieve woorden wilde gij met mij samen verbonden worden voor eeuwig en 666 dagen in goeie en barre tijden.”

Het meiske keek hem weewarig aan en zei met treurige stem “Jammer loverman maar de wens van mijn ma gaat boven alles en ga dus in op de vraag de zaak van nonkel Kyriola over te nemen. Ge gaat dus, al is het hartverscheurend, alleen naar Wibrinium moeten terugkeren en op uw eigen takje uw leven verder moeten organiseren.  Ik ga ook, in alle sereniteit, proberen u te vergeten, al zal niet gemakkelijk zijn. Als troost wil ik wel graag deze laatste nacht met u doorbrengen maar daarna scheiden onze wegen voorgoed.” Wasjoeff begreep het allemaal niet zo goed, hij overwon zijn triestigheid en sprak: “beste Mellica, ik had dit nooit van u verwacht maar het zij zo. Ik ga geen nacht met u nog doorbrengen, het zou te pijnlijk zijn. Ik vertrek met al mijn gerei vandaag nog naar huis en hoop voldoende tijd door te brengen om u te vergeten. Niet gemakkelijk, maar moeilijk gaat ook.”

Met gebogen hoofd liet hij het blètende meisje staan en vertrok met grote stappen en gebogen hoofd, niet omkijkend het grote bos in.

Wachoeffe heeft nooit nog iets van Mellica gehoord. Hij dacht niet meer aan vrouwen en leefde nog lang en gelukkig. Hij verkocht het geschreven document van de ‘Bronvalys Birre’ aan twee schoonbroers uit Choufferie  die samen de rijke geschiedenis schreven van het intussen La Chouffe geworden bronvalis. Ieder jaar in augustus wordt de kabouterfanclub uitgenodigd naar het domein in Wibrin voor een groot herinneringfeest met muziek en veel Chouffekes.